Honderd jaar geleden reden in ons land meer dan honderd elektrische auto’s. De meeste werden ingezet als taxi.
In Amsterdam had de Amsterdamsche Taxameter Automobielen Maatschappij (ATAX, 1908 en vanaf 1916 onderdeel van de Amsterdamsche Rijtuigmaatschappij) rond 1910 negen elektrische taxi’s rondrijden.
Het waren Lloyds van de Norddeutsche Automobil und Motoren A.G. (Namag) uit Bremen. De Atax had oplaadstations aan de Keizersgracht en in de Beursstraat. De auto’s waren uitgerust met weinig efficiënte, zware batterijen die de snelheid en de actieradius beperkten en zouden het spoedig afleggen tegen de benzineauto.
Het bezit van een motorvoertuig gold als een uiterlijk teken van welvaart en de bezitter werd ervoor aangeslagen in de personele belasting. Deze belasting is geregeld bij de wet van 3 April 1909.
Motorrijtuigen volgens de wet waren ‘alle rij- of voertuigen, bestemd om uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuigzelf aanwezig, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen.’
In 1910 waren 5,2 duizend gemotoriseerde voertuigen belastingplichtig – het park was overigens groter, want er bestonden vele vrijstellingen. Daaronder waren 3,2 duizend motorrijwielen en 2 duizend motorrijtuigen, die waren belast naar het aantal pk’s.
Er waren ook 29 elektrisch aangedreven motorvoertuigen, zogeheten electromobielen, aangeslagen in de belasting, 26 in Noord-Holland, waaronder 24 die eigendom waren van verhuurders (w.o. taxibedrijven) die een gereduceerd tarief betaalden, 2 in Zuid-Holland en 1 in Noord-Brabant. In 1917 waren het er 100, in 1919 126.
Vanaf 1925 heeft het Departement van Financiën deze gegevens ….