‘Nee, het stormt niet. In elk geval niet buiten. Er klettert geen regen door de straten van rotterdam-Zuid. In mijn klas stormt het als een malle. Dat wil zeggen dat de groep zich aan het vormen is.
De pikorde moet worden bepaald. Wie is de baas? Wie is de loopjongen?
Elke dag zet ik alle zeilen bij. Met andere woorden: Ik voorkom dat er stoelen door de klas gaan. Ik los scheldpartijen op. Ik voorkom dat Alfred en Mohamed elkaar het ziekenhuis in trappen. Gewoon, door er tussen te staan.
Dat het gestrekte been van Alfred mij op mijn enkels raakt, neem ik voor lief. Of op zijn minst, ik ben eraan gewend geraakt. Het is normaal. Ik kijk er simpelweg niet meer van op.
Meerdere keren per dag krijg ik te horen dat ik een kankerjuf ben. Of wijf. Kankerwijf. Ik moet vooral doodgaan. Bij voorkeur zo snel mogelijk. Als het even kan dan ook graag aan kanker.
Drie jongens vechten elkaar door de klas. Ze belanden plots achter mijn bureau. Ik schrik. Ik hef mijn arm op en duw. Ja, ik duw. Een paar dagen later zal blijken dat ik bij het schoolhoofd moet ….